Cliënt beticht AA van ‘meineed’
Zaaknr. 19/1122
Klager, eigenaar van een tweetal beleggings-BV’s, en de AA kruisten niet voor het eerst de degens. Eind 2016 beklaagde klager zich er bij de Accountantskamer over dat hij een rekening van de AA had ontvangen, terwijl hij deze accountant helemaal geen opdracht had gegeven werk voor hem te verrichten.
Dat laatste was waar. Klager was klant bij een administratiekantoor. Dit kantoor wilde zich specialiseren in fiscale en juridische kwesties, liet de eigenaar, een fiscalist, klager eind 2013 weten. Klager wilde graag verder met deze fiscalist. Die ging akkoord, op voorwaarde dat een bevoegd AA de jaarrekeningen in vervolg zou ondertekenen – veranderde wetgeving maakte dit noodzakelijk, aldus de fiscalist. Klager ging akkoord.
De accountant die de fiscalist op het oog had was de door klager aangeklaagde AA. Maar dat hij van deze AA vervolgens een aparte rekening kreeg, ervoer klager als een affront. Immers, daar had hij nooit om gevraagd.
De Accountantskamer legde de AA destijds een waarschuwing op. De accountant had beter met zijn cliënt moeten communiceren, luidde het vonnis. De AA ging tegen de uitspraak in beroep bij het CBb. Hij kreeg geen gelijk.
Al die tijd heeft klager de rekening van de AA niet betaald. Die startte daarop een rechtszaak tegen klager.
Tijdens de rechtszaak en de zitting bij het CBb werd de AA onder meer gevraagd wat de inbreng van het fiscalist was geweest bij de samenstelling van de jaarrekening Bij het CBb verklaarde de AA dat ‘de samenstellingswerkzaamheden feitelijk door de fiscalist waren verricht’. Bij de rechtbank daarentegen luidde het dat ‘het conceptjaarverslag niet door de fiscalist was opgesteld’, maar door de AA. Volgens klager maakt de accountant zich daarmee schuldig aan meineed.
Volgens de AA is er sprake van spraakverwarring. Voordat de accountant erbij kwam zorgde klager voor de kolommenbalans en de specificaties en de fiscalist voor het jaarverslag. Daarna beperkte klager zich tot de kolommenbalans en deed de accountant de rest.
Wist klager eigenlijk wel hoe een jaarverslag tot stand komt en wat daarbij de rol van een accountant is?, wilde een van de leden van het tuchtcollege weten.
“Nee,” beaamde deze volmondig. “Maar ik vind het allemaal gesjoemel. Ik kan hier niet mee leven. Als ik een huis laat bouwen door aannemer A en ik krijg vervolgens een rekening van aannemer B, betaal ik die ook niet.”
“U ziet het door een verkeerde bril,” reageerde het lid. “Als er werk verricht is, zal het betaald moeten worden. Het probleem zit hier in de communicatie.”
“Klopt,” aldus de AA. “Maar daarvoor heb ik al een waarschuwing gekregen. Het gaat hier om vermeende meineed. Ik beschouw dat als laster. Ik vind niet dat ik enig fundamenteel beginsel heb overtreden. Bovendien: welk doel zou ik hebben gehad om niet de waarheid te melden?”
Uitspraak binnen vijftien weken.
Auteur: Jan Smit/Juridisch Persbureau Zwolle