CBb: RA/RV zat fout bij waardering Orthocenter
Door Jan Smit
Zaaknrs. 19/166 en 19/167
Zaaknummer bij de Accountantskamer: 18/716
Wij schreven eerder over deze zaak: Orthocenter hekelt inadequate waardering door RA/RV
Een RA/RV die in opdracht van een voormalige bestuurder van Orthocenter een indicatieve waardering maakte van de aandelen van deze orthodontieketen heeft dit onvoldoende zorgvuldig en vakbekwaam gedaan. De Accountantskamer heeft de accountant terecht een waarschuwing opgelegd.
Dit blijkt uit een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
De klacht tegen de RA/RV was afkomstig van Orthocenter. De keten zag zich geconfronteerd met een schadeclaim van 10 miljoen euro. Die was afkomstig van een ex-bestuurder van Orthocenter. De man werd medio 2012 wegens onder meer wanprestatie door de commissarissen van het bedrijf aan de kant gezet. Een jaar later maakte de onderneming bekend dat zij in zwaar weer verkeerde. Mede omdat de banken daarop aandrongen besloot Orthocenter vervolgens tot de uitgifte van nieuwe aandelen. De uitgiftekoers van die aandelen bedroeg 27 eurocent. Door deze claimemissie verwaterden de belangen van de zittende aandeelhouders, onder wie dat van de oud-bestuurder, sterk.
De man had ruim 17 procent van de aandelen in het bedrijf. Hij probeert de schade te verhalen op zijn voormalige werkgever en heeft verscheidene accountants rapporten laten opstellen die hij daarbij wil gebruiken.
Een van die onderzoeken is afkomstig van de RA/RV. Zijn rapport verscheen begin 2015. Volgens dit onderzoek stond de uitgifteprijs van de nieuwe aandelen in geen verhouding tot de werkelijke waarde – iets wat het Gerechtshof eind 2016 in zijn vonnis ook al concludeerde.
Orthocenter spreekt dit tegen. “De waardering bevat tal van onwaarheden”, betoogde advocaat Edith Groenewegen in 2018 namens de onderneming tijdens de zitting bij het tuchtcollege. “De gebruikte informatie is gedateerd. De accountant heeft zwaar geleund op zijn opdrachtgever en verzaakt om informatie in te winnen bij het nieuwe management. De conclusies hebben geen degelijke grondslag.” Kwalijk, meende Groenewegen, temeer omdat de accountant wist dat zijn rapport een grote rol zou gaan spelen in de daarop volgende civiele rechtszaken.
Begin 2015 had de RA/RV al kunnen weten dat er zwaar weer dreigde voor Orthocenter, meende de advocaat. Tijdens de jaarvergadering werd al gesproken over een mogelijk faillissement. Dat had mede te maken met forse tariefsverlagingen. Ook wist de accountant toen al dat er een schadeclaim zat aan te komen – nota bene afkomstig van zijn opdrachtgever. Bij de waardering is die informatie volgens Groenewegen ten onrechte niet meegewogen.
De Accountantskamer deelde die mening grotendeels en besloot tot een waarschuwing.
Beide partijen tekenden hoger beroep aan tegen deze uitspraak. Orthocenter betoogde daarbij wederom dat de RA/RV het Hof op het verkeerde been had gezet door te stellen dat de indicatieve waarde wat anders behelst dan de economische waarde. Ook zou de accountant wel hoor en wederhoor hebben moeten toepassen. Verder staan er in het rapport veel onjuiste aannames, aldus een van de grieven van het bedrijf. De Accountantskamer zou dit in haar oordeel onvoldoende hebben meegewogen. Het college gaat hier niet in mee.
De RA/RV persisteerde in zijn vertoog dat hij de claim van 10 miljoen euro niet in zijn waardebepaling had hoeven meewegen; dat had het management in de jaarrekening immers ook niet gedaan. Daarin geeft het college hem gelijk. Maar hij had wel moeten vermelden waarom hij de claim niet heeft meegewogen. Ook dat behoort tot de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, aldus de uitspraak.