Btw-fraude; ‘wist of had moeten weten’-criterium niet per handeling

Een bv exploiteert een garagebedrijf. Zij heeft in de tijdvakken 2006 tot en met 2010 auto’s ingekocht bij partijen die betrokken waren bij btw-fraude. De bv heeft de omzetbelasting die ter zake van de geleverde auto’s in rekening is gebracht als voorbelasting in aftrek gebracht. De vooraftrek op de facturen van de betrokken partijen is door de Inspecteur met een naheffingsaanslag gecorrigeerd. In geschil is of de bv recht heeft op aftrek van de op de facturen vermelde voorbelasting.

Rechtbank Gelderland verwerpt het standpunt van de bv dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak is doorslaggevend of de bv wist of had moeten weten dat zij met haar aankopen deelnam aan transacties die onderdeel waren van btw-fraude. In dit geval (fraude) kan geen beroep worden gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel, aldus de Rechtbank.

De Rechtbank verwerpt het betoog van de bv dat per handeling moet kunnen worden vastgesteld dat aan het criterium ’wist of had moeten weten’ is voldaan. Dit zou bij de grote hoeveelheid transacties onmogelijk zijn. Het weigeren van aftrek wegens fraude zou op die manier in omvangrijke zaken feitelijk niet geëffectueerd kunnen worden. Alle bewijzen en omstandigheden dienen daarom samen te worden bezien om te beoordelen of voldoende objectieve gegevens voorhanden zijn.

De Rechtbank oordeelt dat de Inspecteur aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. De vooraftrek op de facturen van de betrokken partijen is terecht voor een bedrag van ruim 2,4 miljoen euro gecorrigeerd. De Rechtbank kent een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen