Bij uitvoer auto geen recht op teruggaaf BPM
Op 16 maart 2009 heeft de toenmalige eigenaar van een auto in verband met zijn verhuizing van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland verzocht om de toepassing van de BPM-verhuisboedelvrijstelling voor de auto. De vrijstelling is op 31 maart 2009 verleend. Achteraf is gebleken dat voor de auto op 14 maart 2008 in het Verenigd Koninkrijk een registratiecertificaat is afgegeven.
De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) heeft bij invoer van de auto in Nederland een kentekenbewijs deel II afgegeven met als datum eerste toelating 20 april 2009. Tijdens de keuring door de RDW ten behoeve van registratie in Nederland is een kilometerstand van de auto van 354 kilometer opgenomen.
Belanghebbende heeft de auto via een inruiltransactie verkregen. Ter zake van de uitvoer van de auto naar Duitsland heeft belanghebbende de Inspecteur in maart 2014 verzocht een teruggaaf van BPM van € 14.506 te verlenen. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van BPM van € 14.506 in verband met de uitvoer van de auto naar Duitsland.
Belanghebbende meent dat de Inspecteur het verzoek om een verhuisboedelvrijstelling had moeten afwijzen en bij invoer in Nederland BPM had moeten heffen.
Evenals de Rechtbank oordeelt het Hof dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van BPM. Naar het oordeel van het Hof is niet komen vast te staan dat de Inspecteur de vrijstelling BPM bij verhuizing ten onrechte heeft verleend. De Inspecteur heeft mogen vertrouwen op de informatie die door de aanvrager jegens hem is verstrekt en waaruit onder meer de conclusie kan worden getrokken dat de toenmalige eigenaar ruim 12 maanden in het buitenland (Verenigd Koninkrijk) heeft gewoond en dat hij de auto minimaal zes maanden voor de verhuizing naar Nederland in bezit en gebruik heeft gehad.
Alsdan is er geen reden tot teruggaaf van (niet-betaalde) BPM.