Bezwaarschriften tegen ambtshalve aanslagen waren toch gemotiveerd
Belanghebbende is op 28 februari 2013 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en Zvw 2012, daaraan herinnerd bij brief van 22 mei 2014 en gemaand bij brief van 4 juli 2014. In de aanmaning is aangegeven dat de aangifte uiterlijk 18 juli 2014 moet zijn ontvangen. Bij brief van die datum heeft belanghebbende om uitstel tot het doen van aangifte gevraagd. De Inspecteur heeft dat verzoek afgewezen en ambtshalve aanslagen opgelegd.
De Inspecteur heeft de hiertegen ingediende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat die volgens hem niet waren gemotiveerd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt voorop dat voor de motivering van een bezwaar geen kwalitatieve eisen gelden. De omstandigheid dat de bezwaren zijn gericht tegen ambtshalve vastgestelde aanslagen betekent niet, zoals de Inspecteur heeft gesteld, dat pas aan de motiveringseis kan zijn voldaan indien het juiste inkomen wordt vermeld. De bezwaren zijn dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Reeds daarom zijn de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar gegrond.
De Rechtbank oordeelt voorts dat, nu door de Inspecteur geen aangifte binnen de gestelde termijn is ontvangen, de vereiste aangifte niet is gedaan. Dit heeft tot gevolg dat, op grond van artikel 27e AWR, de beroepen ongegrond moeten worden verklaard, tenzij blijkt – dat wil zeggen, door belanghebbende overtuigend wordt aangetoond – dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn (vgl. HR 14 april 2017, 16/05276, ECLI:NL:HR:2017:675).
Dit doet er niet aan af dat de aanslagen moeten zijn gebaseerd op redelijke schattingen. Daarvan is volgens de Rechtbank sprake.
Met hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd is hij niet erin geslaagd te doen blijken dat de vastgestelde inkomens onjuist zijn en is het tegendeel niet aannemelijk geworden.
De Rechtbank oordeelt voorts dat de Inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat hij daarom een dwangsom verbeurt van € 550.
(Bron: Fiscanet)