Beroep in proefprocedure over box-3 heffing ongegrond

Is op het niveau van de regelgeving de vermogensrendementsheffing, zoals vastgelegd in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, op spaarsaldi in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden?

In een proefprocedure over het belastingjaar 2014 over de houdbaarheid van de box-3 heffing, past de rechtbank Noord-Nederland het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016 toe. In dat arrest ging het om de vraag of het destijds door de wetgever veronderstelde rendement van vier procent voor een lange reeks van jaren voor particulieren inmiddels 'niet meer haalbaar is'.

De rechtbank beslist dat die vraag pas kan worden beantwoord nadat een periode van ten minste tien aaneengesloten jaren is verstreken waarin het rendement op risico-arme beleggingen (zoals staatsobligaties van landen met een hoge kredietwaardigheid) steeds lager is geweest dan vier procent.

De rechtbank komt vervolgens tot de conclusie dat de belastingplichtige niet heeft bewezen dat eind 2013 ten minste tien aaneengesloten jaren met een dergelijk onderrendement waren verstreken en verklaart daarom het beroep ongegrond.

 

Gerelateerde artikelen