‘Beëindigen mogelijkheid van contractueel uitsluiten fictieve dienstbetrekkingen niet opportuun’
Op verzoek van de uitvoeringspraktijk bij de Belastingdienst is met een wijzigingsbesluit geregeld dat de fictieve dienstbetrekkingen voor gelijkgestelden en thuiswerkers niet van toepassing zijn indien de opdrachtnemer en de opdrachtgever daar gezamenlijk voor kiezen in een voor aanvang van de betaling van de beloning gesloten schriftelijke overeenkomst. Indien de arbeidsverhouding geen echte dienstbetrekking is en ook geen van de andere fictieve dienstbetrekkingen dan die voor gelijkgestelden en voor thuiswerkers van toepassing kan zijn, kan de Belastingdienst het oordeel geven dat er geen afdracht of voldoening van loonheffingen hoeft plaats te vinden. Toetsing van de arbeidsverhouding aan de fictieve dienstbetrekking van een thuiswerker of een gelijkgestelde is dan niet van belang ingeval de opdrachtgever en de opdrachtnemer er gezamenlijk in een voor aanvang van de betaling van de beloning gesloten schriftelijke overeenkomst voor hebben gekozen om die beide fictieve dienstbetrekkingen niet van toepassing te laten zijn.
Schriftelijke overeenkomst
Asscher: Met het oog op de uitvoerbaarheid is ervoor gekozen voor het buiten toepassing stellen van de fictieve dienstbetrekkingen voor de gelijkgestelden en thuiswerkers uitsluitend als voorwaarde te stellen dat partijen vooraf in een schriftelijke overeenkomst vastleggen dat zij de toepassing van die fictieve dienstbetrekkingen willen uitsluiten. In het besluit is niet de voorwaarde opgenomen dat er sprake moet zijn van een door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomst. Het stellen van laatstgenoemde voorwaarde zou namelijk enkel leiden tot een louter administratieve voorwaarde, zonder inhoudelijke gevolgen. Of de arbeidsverhouding wel of niet kwalificeert als fictieve dienstbetrekking van een thuiswerker of een gelijkgestelde, is na de genoemde aanpassing van het besluit immers niet van belang voor beoordeling door de Belastingdienst. Dit hoeft namelijk niet te worden getoetst door de Belastingdienst ingeval de opdrachtgever en de opdrachtnemer er samen voor aanvang in schriftelijke overeenkomst ervoor hebben gekozen om die beide fictieve dienstbetrekkingen niet van toepassing te laten zijn. Het stellen van de voorwaarde dat er sprake is van een beoordeelde (model)overeenkomst zou geen toegevoegde waarde hebben. Partijen die wel een van de genoemde fictieve dienstbetrekkingen willen toepassen, houden die mogelijkheid indien aan de voor een van diefictieve dienstbetrekkingen geldende voorwaarden is voldaan en de genoemde bepaling niet in de overeenkomst is opgenomen.”
‘Niet opportuun’
Volgens Asscher zou het schrappen van de mogelijkheid om contractueel de genoemde fictieve dienstbetrekkingen uit te sluiten de beoordeling door de Belastingdienst van veel voorbeeldovereenkomsten weer onmogelijk maken. Op dit moment worden namelijk, ook nu de handhaving van de Wet DBA is opgeschort, nog steeds (model)overeenkomsten voor toetsing voorgelegd aan de Belastingdienst omdat partijen zekerheid vooraf willen over hun arbeidsrelatie. Asscher: “Indien het uitsluiten van de twee fictieve dienstbetrekkingen alleen mogelijk zou zijn in een door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomst en niet in elke schriftelijke overeenkomst, zou dit, zoals hiervoor vermeld alleen tot extra administratieve lasten leiden. Meer partijen zouden, omdat zij niet de gevolgen van een fictieve dienstbetrekking wensen, de overeenkomst alsnog voorleggen aan de Belastingdienst, alleen om te voldoen aan de administratieve voorwaarde. Uit het voorgaande volgt dat ik het niet opportuun acht thans de mogelijkheid van het contractueel uitsluiten van de genoemde twee fictieve dienstbetrekkingen te beëindigen.”