Autokostenforfait niet strijdig met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM

In deze zaak staat het autokostenforfait van artikel 13bis Wet LB 1964 centraal. Aan een thuiszorgorganisatie is een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd vanwege niet aangegeven privégebruik van auto’s van de zaak door haar werknemers.

Bij Rechtbank Gelderland en voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de thuiszorgorganisatie auto’s aan haar werknemers ter beschikking had gesteld in de zin van vorenbedoeld artikel. Daarnaast speelde de vraag of zij had doen blijken dat die auto’s voor niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden waren gebruikt. Voorts was aan de orde de verenigbaarheid van de naheffingsaanslag met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP).

Het Hof heeft geoordeeld dat de thuiszorgorganisatie de auto’s aan haar werknemers ter beschikking heeft gesteld. Mede vanwege het ontbreken van een kilometeradministratie, kan volgens het Hof niet worden geoordeeld dat het privégebruik op kalenderjaarbasis niet meer beliep dan 500 kilometer. Naar ’s Hofs oordeel is het litigieuze autokostenforfait voorts zo vormgegeven dat daarmee wordt beoogd de werkelijkheid te benaderen. De thuiszorgorganisatie heeft niet aannemelijk gemaakt dat de heffing een individuele buitensporige last oplevert.

Het geschil in cassatie betreft de verenigbaarheid van het autokostenforfait met artikel 1 EP. Daarnaast speelt de vraag of in casu auto’s aan de werknemers van de thuiszorgorganisatie ter beschikking zijn gesteld.

A-G Niessen brengt in herinnering dat het autokostenforfait voorziet in een waarderingsvoorschrift voor het (mede) voor privédoeleinden ter beschikking gesteld hebben gekregen van een auto. Daarbij geldt volgens de A-G de mogelijkheid tot privégebruik en niet het daadwerkelijke privégebruik als uitgangspunt. Het loonbestanddeel bestaat dus in het recht om de betreffende auto voor privédoeleinden te gebruiken.
Om dat gebruiksrecht te waarderen, heeft de wetgever een forfaitaire waarderingsmethodiek ingesteld die zoveel mogelijk aansluit bij de normaal gesproken te verwachten omvang van het privégebruik. Die benadering komt de A-G redelijk voor. Zij blijft volgens hem binnen de ruime beoordelingsmarge die de wetgever in belastingzaken toekomt. Binnen de door de wetgever gekozen benadering is het werkelijke privégebruik, voor zover dat méér dan 500 kilometer beloopt, niet van belang voor de waardering van het genoten voordeel.

De A-G merkt verder op dat het vaste jurisprudentie is van zowel het Hof van Justitie als de Hoge Raad dat de wetgever om doelmatigheidsredenen mag kiezen voor het gebruik van (waarderings)forfaits. Aan de hand van rechtsvergelijkend onderzoek laat hij vervolgens zien dat Nederland in zijn handelwijze niet alleen staat.  Voorts wijst hij erop dat in casu gesteld noch gebleken is dat de financiële situatie van de thuiszorgorganisatie door de onderhavige heffing fundamenteel wordt aangetast. Zijns inziens betrekt de thuiszorgorganisatie de heffing ten onrechte op de (aanschaf)kosten dan wel de privékilometers in plaats van op de waarde van het gebruiksrecht. Van een excessive individual burden is derhalve geen sprake.
De A-G onderschrijft ‘s Hofs oordeel dat de auto’s in casu aan de werknemers van de thuiszorgorganisatie ter beschikking zijn gesteld. De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep ongegrond dient te worden verklaard.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen