Are Non-Big 4 Auditors Going to Save the Auditors’ World? (2)

In mijn vorige blog verkende ik de status van deelname aan internationale netwerken en associaties door kleine en middelgrote accountantskantoren. In dit blog staan we stil bij een ander aspect van potentiële verschillen tussen Big 4 en Non-Big 4 kantoren: de mate van IFRS compliance in gecontroleerde jaarrekeningen. 

Door Dr. Niels van Nieuw Amerongen RA

In mijn vorige blog ging het vooral over de toegevoegde waarde van netwerken en associaties.binnen de accountancysector. We zagen dat dit een domein is dat in ontwikkeling is. Vooral middelgrote kantoren zoeken hierin meer en meer internationale aansluiting, waardoor de oorspronkelijk grote verschillen tussen Big 4 en Non-big 4 kantoren aan het vervagen zijn. Middelgrote kantoren geven zo een kwaliteitsimpuls aan hun organisatie.

Deze keer sta ik stil bij de verschillen in de mate van IFRS compliance.

Waarom IFRS compliance?

Je zou de vraag kunnen stellen waarom het relevant is om – in het vergelijk van Big 4 en Non-big 4 – te kijken naar de mate van IFRS compliance. Daarvoor heb ik onder andere de volgende overwegingen:

  • De Big 4 kantoren hebben naar verwachting meer ondernemingen in hun klantenportefeuille die moeten voldoen aan IFRS. Specifiek voor de Nederlandse situatie geldt dat de controle van jaarrekeningen van beursfondsen, waar toepassing van IFRS verplicht is, in belangrijke mate wordt uitgevoerd door Big 4 kantoreni. In andere landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland, kunnen de marktverhoudingen anders liggen. Maar in het algemeen geldt toch wel dat de Big 4 kantoren vanwege hun omvang ook grotere en meer internationale ondernemingen in hun clientèle hebben.
  • Big 4 kantoren hebben niet alleen een eigen controlemethodiek, maar ook grote afdelingen vaktechniek, waaronder IFRS competence centers, waardoor je mag verwachten dat de Big 4 kantoren op dit terrein veel kennis in huis hebben. Niet zelden leveren de Big 4 kantoren ook expertise aan de IASB als het gaat om de ontwikkeling van nieuwe accounting standaarden. De in het vorige blog behandelde Resource dependence theorie komt ook op dit vlak tot uitdrukking (Big 4 kantoren hebben meer resources ten aanzien van IFRS beschikbaar). 
  • IFRS is vergeleken met Dutch GAAP meer complex. Op basis van de theorie Bigger is better mag verwacht worden dat grotere (Big 4) kantoren meer in staat zijn om de complexe IFRS standaarden te doorgronden. 

Samenvattend: als je in enig domein variatie of verschil tussen Big 4 en Non-big 4 kantoren verwacht, dan is het (onder andere) op het terrein van de IFRS toepassing. 

Wetenschappelijk onderzoek van Glaum e.a.

Het belang van IFRS compliance is wel duidelijk: het gaat onder andere om relevante informatie ten behoeve van het goed functioneren van de kapitaalmarkt. In 2013 verscheen een onderzoek van Martin Glaum, Peter Schmidt, Donna Street, en Silvia Vogel in Accounting and Business Research. Zij stelden een grote sample samen van 357 jaarrekeningen (boekjaar 2005) van Europese ondernemingen. Met de toevoeging ‘boekjaar 2005’ zou je wellicht kunnen stellen dat de dataset gedateerd is. Voor het onderwerp van dit blog vind ik dat punt niet zo bezwaarlijk, omdat tenminste is geborgd dat het gaat om een jaar waarin voor de gehele dataset geldt dat sprake is van verplichte IFRS-gebaseerde ondernemingen. En om de onderzoekers verdere credits te geven: de dataverzameling heeft heel veel handwerk gevergd, waaronder het handmatig doorakkeren van alle jaarrekeningen en evalueren van de IFRS-compliance op een 100-item schaal.

De onderzoekers hebben verdere focus aangebracht door het vizier te richten op de compliance betreffende IFRS 3 Business Combinations (in het bijzonder goodwill) en IAS 36 Impairment of Assets. Zij stellen dat deze specifieke onderwerpen zowel controversieel als uitdagend zijn voor opstellers van de jaarrekening. Als deze onderwerpen binnen het al specifieke IFRS domein als uitdagend worden gekwalificeerd, zou in beginsel de verwachting zijn dat Big 4 kantoren bovengemiddelde expertise hebben en daarmee bovengemiddelde mate van IFRS compliance. De onderzoekers stellen dat op dat moment in de historie geen sprake was van toetsbare compliance theorieën. Wel refereren de onderzoekers aan het bekende artikel van DeAngelo (1981). DeAngelo wordt gezien als dé referentie als het gaat om de theorie “Bigger is better”. Het argument van DeAngelo is vooral dat grote firma’s ten gevolge van het grotere aantal klanten meer aan “quasi-rents” te verliezen hebben indien een materiële jaarrekeningfout niet wordt gedetecteerd c.q. gerapporteerd. De theorie “Bigger is better” heeft de volgende veronderstellingen:

  • Big 4 kantoren hebben meer financiële mogelijkheden om te investeren in trainingen en controlesystemen;
  • Big 4 kantoren zijn minder afhankelijk van individuele controlecliënten;
  • Big 4 kantoren hebben sterkere incentives om hun reputatie te beschermen.

Kwaliteitsverschillen tussen in omvang variërende accountantskantoren worden in de studie van Glaum e.a. verder onderbouwd met een tweetal studies: Boone, Khurana en Raman (2010)ii en Francis en Wang (2008)iii. In aanvulling daarop refereert de studie van Glaum e.a. aan een viertal associatiestudies, waarvan we onderstaand onder ‘Literatuur’ de referenties van Cascino en Gassen (2011) en Glaum en Street (2003) hebben opgenomen. 

Uitkomsten studie

Voor de sample als geheel rapporteert de studie een gemiddeld compliance niveau van 73%. Non-compliance werd vooral geconstateerd ten aanzien van de toelichting op de kosten van de combinaties, de purchase price allocation, de recognition van goodwill of badwill, en toelichting ten aanzien van impairment testen. Het overall compliance niveau lijkt nog niet zo slecht te zijn, maar het is wel goed om te bedenken dat de onderzoekers het “voordeel-van-de-twijfel principe” hanteerden als de mate van compliance niet eenduidig te interpreteren was. Je zou de 73% compliance dus kunnen beschouwen als maximale (gemiddelde) mate van compliance die waarschijnlijk enige neerwaartse bijstelling behoeft. 

Voor de dataset als geheel geldt een gemiddeld compliance niveau voor de Big 4 van 73%, en voor de Non-big 4: 67%. Op het eerste gezicht valt me deze uitkomst eerlijk gezegd nog wel mee. Verhoudingsgewijs impliceert dit een kwaliteitsverschil van ca 9%. In tabel 5 in het artikel rapporteren de onderzoekers een ß van 0.125 wat zij beschouwen als economisch gezien betekenisvolle stijging in IFRS compliance als een onderneming zou switchen van een Non-big 4 kantoor naar een Big 4 kantoor. Het compliance verschil is, los van de hoogte van het verschil, statistisch significant. En daarmee kun je stellen dat de theorie “Bigger is better” voor deze dataset wel opgeld doet. De onderzoekers zien – zoals eerder beschreven – een firm size verschil als een verschil in audit quality. Wat dat betreft zou ik voorzichtiger zijn, omdat het maar net is hoe je audit quality definieert, en welke proxy je daarvoor hanteert. Het is ook goed om te bedenken dat in dit onderzoek sprake is van associaties en niet van causaliteit. En een verschil van rond de 10% is ook niet zodanig dat je hiervan direct van je stoel valt. Te meer als je bedenkt dat het hier gaat om de meest complexe verslaggevingsstandaarden en de Big 4 kantoren grotere afdelingen vaktechniek hebben met een groot aantal IFRS experts in vergelijking met de Non-big 4 kantoren. 

De studie is ten aanzien van uitgevoerde analyses en gehanteerde modellen behoorlijk uitgebreid. Tegelijk is het geen specifieke studie naar audit firm size verschillen. We hebben bijvoorbeeld geen inzicht in het aantal waarnemingen Big 4 versus Non-big 4. Wat we wel weten, is dat de gemiddelde IFRS compliance ten aanzien van de Financial services industry 11.7% lager is vergeleken met de other services industries. Als we veronderstellen dat Financial services ondernemingen vaker door een Big 4 kantoor dan een Non-big 4 kantoor gecontroleerd worden, zou het verschil Big 4 vs Non-big 4 exclusief Financial services weleens hoger kunnen liggen. Dat is mooi voer voor verder onderzoek. 

Terug naar de praktijk

Nederland heeft in het aangehaalde onderzoek slechts een vertegenwoordiging van 18 ondernemingen. In de praktijk van de Non-big 4 kantoren zien we nog niet gek veel vrijwillige IFRS toepassing. We zien wel een beweging waarbij Non-big 4 OOB vergunninghouders hun OOB vergunning inleveren, waardoor het aandeel van middelgrote kantoren in de controle van beursfondsen in Nederland nog kleiner zal worden. Tegelijk zien we ook een beweging dat middelgrote kantoren hun (compliance-, risk- en) vaktechnische afdelingen opschalen. Daarin zou het geen overbodige luxe zijn voor middelgrote kantoren om te zorgen voor voldoende IFRS expertise binnen de vaktechnische afdeling, en om een accreditatiestelsel in te richten waarbij alleen intern geaccrediteerde accountants gemachtigd zijn om controleverklaringen bij IFRS jaarrekeningen te verstrekken. Die accountants zullen jaarlijks hun IFRS kennis moeten bijspijkeren. Op kantoorniveau kunnen immers wel goede randvoorwaarden worden geschapen (zoals een vaktechnische afdeling, een OKB op een IFRS opdracht, vaktechnische consultaties op IFRS vraagstukken, pre-review van een jaarrekening door de vaktechnische afdeling), maar het is de individuele accountant die acteert, hij/zij zet een handtekening onder de op IFRS gebaseerde jaarrekening. In een mondialer wordende wereld is het een must om op niveau te acteren en daarin ook te investeren. IFRS is here to come (= toe komst).

Literatuur:

Boone JP, Khurana IK, en Raman KK. 2010. Do the big 4 and the second-tier firms provide audits of similar quality? Journal of accounting and public policy. Vol.29, No.4: pp.330-352.

Cascino S, en Gassen J. 2011. Comparability effects of mandatory IFRS adoption [online]. Working paper. Beschikbaar op:
https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1402206

Francis JR, Wang D. 2008. The joint effect of investor protection and Big 4 audits on earnings quality around the world. Contemporary accounting research. Vol.25, No.1: pp. 157-191.

Glaum M, Street DL. 2003. Compliance with the disclosure requirements of Germany’s new market: IAS versus US GAAP. Journal of international financial management and accounting. Vol.14, No.1: pp.64-100.

Glaum M, Schmidt P, Street DL, en Vogel S. 2013. Compliance with IFRS 3- and IAS36-required disclosures across 17 European countries: company- and country-level determinants. Accounting and Business Research, Vol, 43, No.3: pp. 163-204.
 


i) De terugtrekking uit het OOB-segment (waaronder beursfondsen) door Grant Thornton, BakerTilly, en AcconAVM versterkt dit in beperkte mate aangezien hun aandeel in de controle van beursfondsen relatief beperkt was.   

ii) Terzijde merk ik op dat de studie van Boone e.a. (2010) maar beperkt bewijs vindt voor verschillen in actual audit quality tussen Big-4 en zogenoemde “second-tier” (Grant Thornton en BDO Seidman) firma’s als het gaat om het verstrekken van een going concern verklaring bij jaarrekeningen van ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren en zelfs geen bewijs vindt voor verschillen in accruals bij jaarrekeningen van ondernemingen die door Big-4 respectievelijk “second-tier” firma’s gecontroleerd worden. Wel rapporteren Boone e.a. (2010) duidelijker verschillen tussen Big-4 en second-tier als het gaat om perceived audit quality (vanuit het perspectief van investeerders). Citaat p.350: “Overall, our results suggest that financial reporting quality is broadly similar for Big 4 and Second-tier audit firm clients”. Het is overigens interessant te noemen dat de auteurs stellen dat regulators (PCAOB) en interest groups (General Assembly, Chamber of Commerce) intertijd de second-tier firma’s promootten als reëel alternatief voor de Big 4 vanwege vergelijkbare controlekwaliteit.

iii) De verwijzing naar de studie van Francis en Wang als onderbouwing voor “Bigger is better” lijkt ook niet geheel terecht. De kern van deze studie wordt gevormd door analyse van conservatisme in de financiële verslaggeving in landen met verschillende regimes als het gaat om de bescherming van investeerdersbelangen. Voor de categorie Non-big 4 vinden de auteurs geen verschillen tussen landen. Voor de Big 4 vinden ze alleen het veronderstelde effect voor landen met een sterker beschermingsregime. De Big 4 variabele functioneert in deze studie dus niet als hoofdvariabele maar als mediator variabele (p.158).

Gerelateerde artikelen