A-G: iPad is computer
In december 2010 heeft een werkgever aan alle werknemers in vaste dienst een iPad verstrekt met een aanschafwaarde van € 699 (incl. btw). Ter zake van (onder meer) deze iPads heeft belanghebbende over het tijdvak 2010 op aangifte een bedrag aan loonheffing/premie volksverzekeringen (hierna: LH/PVV) afgedragen van € 323.687.
In cassatie is in geschil of de aanschafwaarde van de iPads tot het loon dient te worden gerekend, of dat sprake is van een vrije verstrekking in de zin van art. 17(2) jo. 15b Wet LB 1964. Meer in het bijzonder is in geschil of de verstrekte iPads te rangschikken zijn onder de categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’ in de zin van art. 15b(1)(f) Wet LB 1964, – hetgeen belanghebbende verdedigt – dan wel onder ‘computers en dergelijke apparatuur en vergelijkbare apparatuur’ in de zin van art. 15b(1)(s) Wet LB 1964, gelijk de Inspecteur voorstaat.
Volgens het Hof is het invoeren van gegevens op een iPad, vanwege het ‘schermtoetsenbord’ dat een belangrijk deel van het scherm in beslag neemt, aanzienlijk minder vlot mogelijk dan bij apparaten die gebruik maken van een ‘klassiek’ toetsenbord met fysieke toetsen, zoals desktop-PC’s en laptops. Daar deze beperkingen zich op de iPad vooral voordoen bij het gebruik van functies die niet als communicatie zijn aan te merken, zoals het schrijven van langere teksten, acht het Hof een iPad niet geschikt voor langdurig gebruik als computer. Op deze gronden heeft het Hof de iPads aangemerkt als communicatiemiddel in de zin van art. 15b(1)(f) Wet LB 1964.
Volgens A-G Niessen is voor de beoordeling tot welke categorie de iPad behoort, van belang:
• de mate waarin het apparaat geheel of gedeeltelijk bedoeld is voor taken die ook met een computer kunnen worden verricht en
• de mate waarin het apparaat als communicatiemiddel functioneert.
Volgens de A-G kwalificeren (in ieder geval) telefoneren en sms’en als communiceren, maar kunnen, mede gezien de toevoeging ‘internet’ in onderdeel f, naar het huidige spraakgebruik ook e-mailen, (whats)appen en het versturen van berichten via social media onder de noemer communicatie worden gebracht.
De iPad beschikt over functies waarmee kan worden gecommuniceerd (bijv. e-mailen, (internet)bellen, het versturen van berichten via social media), maar heeft ook een aantal functies die traditioneel bezien bedoeld zijn om met een computer te worden uitgevoerd (bijv. programma’s voor foto- en videobewerking, gamen, het maken en geven van presentaties, tekstverwerken, etc.). Het is niet mogelijk om met de iPads te telefoneren of te sms’en over het reguliere telefoonnetwerk. Belanghebbende heeft op de iPads abonnementen voor mobiel internet afgesloten, waarmee een voortdurende internetverbinding tot stand kan worden gebracht.
Volgens de A-G volgt uit de veelzijdigheid van functies waarover de iPad beschikt, geenszins dat de iPad hoofdzakelijk gericht is op dan wel bedoeld is voor communicatie. Voor deze opvatting is volgens de A-G steun te vinden in verschillende onderzoeken naar het gebruik van tablets, waaruit (onder meer) blijkt dat tablets in het dagelijks gebruik slechts in beperkte mate als communicatiemiddel worden gebruikt.
De A-G acht ’s Hofs oordeel dan ook onbegrijpelijk. Volgens de A-G heeft het Hof er geen blijk van gegeven dat hij bij zijn beschouwing alle functies van de iPad in onderlinge samenhang in aanmerking heeft genomen. Het oordeel lijkt beperkt te zijn tot een beoordeling van de zogenoemde ‘kantoorfuncties’ waarover de iPad beschikt, waarbij het Hof overigens miskent dat het mogelijk is – en voor taken als ‘het uittypen van lange teksten’ ook gebruikelijk is – om een draadloos toetsenbord aan te sluiten op de iPad, waarmee wordt voorkomen dat het ‘schermtoetsenbord’ in beeld verschijnt.
Daar de ‘telefoonfunctie’ (ofwel: de communicatiefunctie) van de iPad ondergeschikt is aan de overige functies en taken van het apparaat, dient de iPad volgens de A-G te worden aangemerkt als ‘computer en dergelijke apparatuur’ in de zin van artikel 15b(1)(s) Wet LB 1964. Nu volgens de A-G voorts tussen partijen niet in geschil is dat het zakelijke gebruik van de iPads niet meer bedraagt dan 90%, kwalificeert de verstrekking van de iPads niet als vrije verstrekking in de zin van art. 17(2) jo. 15b(1)(s) Wet LB 1964.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond dient te worden verklaard.