A-G: Geen navordering met toepassing van verlengde navorderingstermijn
X dreef als ondernemer een interieurwinkel. Daarnaast stond hij op bepaalde markten, op vaste standplaatsen. Daarmee heeft hij winst uit onderneming behaald. De verkoop werd, althans grotendeels, contant afgerekend. X heeft in 2004 en in 2006 bedragen op een buitenlandse bankrekening gestort. In 2014 heeft X gebruik gemaakt van de inkeerregeling. Daarop heeft de Inspecteur met toepassing van de verlengde navorderingstermijn (artikel 16, lid 4 AWR) navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2004 tot en met 2006. In geschil is of de Inspecteur dit mag doen. Rechtbank Noord-Holland heeft de navorderingsaanslagen vernietigd.
De staatssecretaris van Financiën komt in (sprong)cassatie op tegen het oordeel van de Rechtbank dat de verlengde navorderingstermijn niet kan worden toegepast op de verzwegen inkomsten, die op de buitenlandse bankrekening zijn gestort, omdat geen sprake is van in het buitenland opgekomen dan wel in het buitenland aangehouden voorwerp van de belasting. X heeft voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld tegen de door de Rechtbank toegepaste omkering van de bewijslast.
Volgens A-G IJzerman staan de ratio en de wetsgeschiedenis alsmede de jurisprudentie eraan in de weg om de verlengde navorderingstermijn toe te passen op binnenlandse inkomensbestanddelen die binnen het controlebereik van de Nederlandse fiscus vallen, althans vielen, maar waarvan de opbrengsten op enig moment naar het buitenland zijn overgebracht. De Belastingdienst heeft jarenlang de gelegenheid gehad om de onderneming van X door te lichten (administratieve verantwoording, inkoopcontrole, vermogensvergelijking, bedrijfsvergelijking etc.). Het lijkt de A-G, op de gebruikelijke wijze, mogelijk dat daarbij aan het licht was gekomen dat X jarenlang contant genoten winsten niet heeft aangegeven. Het komt de A-G voor dat de aanknopingspunten voor het instellen van een dergelijke binnenlandse controle, niet aan het zicht van de Inspecteur zijn onttrokken door de omstandigheid dat X de verzamelde stapels bankbiljetten op een Luxemburgse bankrekening heeft gestort. Het cassatiemiddel van de staatssecretaris faalt. In verband daarmee behoeft het voorwaardelijke ingestelde incidentele middel van X geen verdere behandeling.
De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard.
(Bron: Fiscanet)