‘Belastingheffing over vermogen is in strijd met EVRM’
Mensen die zeer verschillende resultaten behalen op hun vermogen, betalen hetzelfde percentage belasting. Dat leidt tot willekeur, aldus de advocaat-generaal. Wanneer dit vaste percentage belasting niet kan worden betaald uit de opbrengst van het vermogen is er sprake van een oneigenlijke ontneming.
Inkomsten uit sparen en beleggen (bv. rente en dividend) én de waardestijging van vermogen (bv. stijging van vastgoedprijzen of aandelenkoersen) worden in de inkomstenbelasting belast naar een fictief rendement. De wetgever gaat ervan uit dat iedereen gemiddeld over een aantal jaren een rendement van 4% kan behalen (dus dat dat vermogen groeit met 4 %). Een deel van dit fictieve rendement, namelijk 1,2 procent, moet worden afgedragen aan de Belastingdienst. Deze regeling is aan het einde van de jaren negentig gemaakt na een lange periode van grote economische voorspoed. Maar volgens de advocaat-generaal kan met de kennis van nu niet meer worden uitgegaan van een dergelijk rendement.
Maatschappelijk, zo stelt hij vast, is over deze belasting na 2011 steeds meer onrust en onvrede ontstaan.
De advocaat-generaal wijst er op dat de moderne belastingwetgeving is gebaseerd op individuele draagkracht. Een heffing die uitgaat van een fictief gemiddelde is daarmee in tegenspraak. Ook zijn belastingplichtigen volgens hem vrij om hun financiën zelf in te richten en zouden zij daarom niet moeten worden belast op basis van een opbrengt die zij volgens de wetgever hadden kunnen halen.
De rechter kan de regeling niet wijzigen of vervangen omdat daarbij rechtspolitieke keuzes moeten worden gemaakt. De advocaat-generaal adviseert de wetgever een termijn te geven voor aanpassing of vervanging van de regeling. Zolang dat niet is gebeurd, kan de rechter beslissen dat de regeling buiten toepassing moet blijven in gevallen waarin een belastingplichtige verlies lijdt op zijn vermogen.