Afwaardering onroerende zaken voor voeging in fiscale eenheid niet mogelijk

Gerechtshof Den Bosch heeft geoordeeld dat een bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat afwaardering van een onroerende zaak, voor de voeging in een fiscale eenheid, geboden is.

X (bv; belanghebbende) heeft in 2009 al haar onroerende zaken verkocht. Voor de hierbij behaalde boekwinst van € 2.137.992 heeft zij een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. X heeft in 2010 onroerende zaken gekocht van G (nv). De koopsom bedroeg € 3.350.000. X was tot 1 juli 2011 zelfstandig belastingplichtig. Met ingang van 1 juli 2011 is X met G als moedermaatschappij gevoegd in een fiscale eenheid.

Omdat de bank niet wilde meewerken aan de juridische levering van de onroerende zaken door G aan X is bij overeenkomst van 1 maart 2011 de economische eigendom van de onroerende zaken overgedragen aan X tegen een koopprijs van € 3.350.000. Op 30 november 2011 heeft X de onroerende zaken verkocht aan een zustervennootschap voor € 1.050.000.

X stelt in deze procedure dat de onroerende zaken in 2011 ten laste van de belastbare winst dienen te worden afgewaardeerd tot een waarde van € 1.050.000 dan wel € 1.600.000.

Aangezien X de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient X te bewijzen dat afwaardering op zijn plaats is. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft X geen bewijs geleverd dat zich een waardedaling heeft voorgedaan voordat X in de fiscale eenheid is gevoegd, zodat afwaardering naar een lagere bedrijfswaarde in het onderhavige boekjaar niet mogelijk is.

X heeft hoger beroep ingesteld. Gelet op de uitspraak van Hof Den Bosch in de samenhangende zaak 15/00499, ECLI:NL:GHSHE:2017:4148, staat vast dat de boekwaarde van de onroerende zaak per 1 januari 2011 € 3.350.000 bedraagt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft X niet overtuigend aangetoond dat tussen december 2010 dan wel 1 januari 2011 en 1 juli 2011 de feiten en de omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd dat een afwaardering van de onroerende zaak, voor de voeging in de fiscale eenheid, geboden is.

Het Hof verwerpt alle stellingen van X en verklaart het hoger beroep ongegrond. Hoewel X hierom niet heeft verzocht kent het Hof een vergoeding toe van immateriële schade voor de hoger beroepsfase van € 1.000.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen