Achterstallige pensioenpremie risico bij schijnzelfstandigheid
Eén van de grootste financiële gevolgen bij schijnzelfstandigheid van ZZP’ers is de pensioenpremie. Blijken ZZP’ers in de praktijk werknemers te zijn, dan kunnen pensioenfondsen met terugwerkende kracht pensioenpremie vorderen bij de werkgever. Hiervoor waarschuwt Mazars.
- Schijnzelfstandigheid van ZZP-constructies zijn financieel enorm riskant
- Vooral als pensioenfondsen achterstallige pensioenpremie gaat vorderen
- De premie ligt op circa 27 procent van de pensioengrondslag
- De vordering kan veel verder teruggaan dan de vijf jaar van de verjaringstermijn
In een groot deel van het georganiseerde bedrijfsleven gelden voor bepaalde branches verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Die fondsen zijn verplicht om aan alle mensen die binnen de werkingssfeer van het fonds werkzaam zijn geweest, een pensioen uit te keren. Ook als daarvoor door de werkgever geen premie is betaald, zo stelt Mazars.
Vorderingen over meerdere jaren
Hierdoor kan de discussie ontstaat of voor schijnzelfstandigen premie had moeten worden betaald. In veel branches ligt de premie op circa 27 procent van de pensioengrondslag. Als een pensioenfonds die premie vordert, zal dat over meerdere jaren zijn en niet noodzakelijkerwijs beperkt tot de verjaringstermijn van vijf jaar, omdat het veelal ook gaat om de startdatum van de verjaring.
Weinig verweer mogelijk
“In feite kan de werkgever zich hiertegen welhaast niet verweren, als de medewerker inderdaad in de betreffende branche heeft gewerkt en werknemer blijkt te zijn geweest”, schrijft Mazars op zijn website. “Dit is bij kortdurende opdrachten wel te overzien. Maar met name in geval een samenwerking reeds jaren duurt, is dit een heel forse claim.”
Uiteraard kunnen zij die blijken als werknemer te kwalificeren, ook arbeidsvoorwaarden vorderen die zij op grond van de wet of de algemeen verbindend verklaarde CAO zouden moeten krijgen, zoals vakantiedagen, vakantiegeld en meer vergelijkbare voorwaarden. Hierbij is belangrijk dat de verjaringstermijn veelal vijf jaar is.
Ook de CAO-partijen kunnen zelfstandig vorderingen instellen, onder meer voor de afdracht van sociale fondsen, maar ook ter zake van nakoming van de verplichtingen uit de CAO en boetes, zo sluit Mazars af.