Accountant treft geen blaam bij tegenvaller aandelenexit

Een accountantskantoor dat een aandelentransactie begeleidde, maakte volgens een ondernemer de fout een schuld van 386.000 euro niet te vermelden. Zijn klacht is echter door de tuchtrechter geheel ongegrond verklaard.
De zaak draait om de exit van de mede-aandeelhouder van de klager en de overname van die aandelen door een derde partij. Het kantoor gaf advies in deze transacties. De overnemende partij berekende de ‘equity bridge’, ofwel de vertaling van de waarde van het bedrijf naar een daadwerkelijke verkoopprijs waarbij schulden in mindering worden gebracht op de waarde.
Kritiekloos akkoord
“Het kantoor ging kritiekloos akkoord met die cijfers ondanks eerdere kanttekeningen. En dat zorgde voor een verkeerde prijsbepaling”, zei advocaat Menno Jansen namens de klager op de zitting in januari. Er bleef namelijk een rentedragende rekening-courantschuld achter. “Terwijl nog nadrukkelijk is gevraagd: sluit dit wel aan? Want anders komen we geld tekort.”
De klager meent dat in de transactie de voorziening ‘nog niet verdiende provisies’ ten onrechte als een soort schuld van de ondernemingswaarde is afgetrokken. Maar volgens de tuchtrechter is de ondernemer hier wel degelijk voor gewaarschuwd door een medewerker van het accountantskantoor. Dat hij later terugkwam op zijn verklaring, zoals de klager stelt, blijkt nergens uit. De Accountantskamer vindt dit deel van de klacht niet aannemelijk en dus ongegrond.
Verrekenen van dividenduiterking
Ook meent de klager dat het accountantskantoor hem erop had moeten wijzen dat de dividenduiterking van de holding aan de BV verrekend moest worden met de schuld van de BV aan de holding. Dat had hem namelijk ruim 386.000 euro gescheeld.
Zijn advocaat had het kantoor echter gevraagd om inzichtelijk te maken welke dividenduitkeringen konden worden gedaan. De vraag van de advocaat van klaagster ging niet over de manier van betaling van de dividenduitkering door de holding aan de BV, maar over de middelen die de werkmaatschappijen aan de holding zouden kunnen verschaffen om de dividenduitkering mogelijk te maken. D
e tuchtrechter wijst er ook op dat de advocaat, die de vraag stelde aan de medewerker van het accountantskantoor, de leiding over de onderhandelingen had. Het kantoor had daar uitdrukkelijk geen bemoeienis bij. Ook blijkt niet dat het kantoor buiten de opdracht om de ondernemer hier op had moeten wijzen.
De klacht is geheel ongegrond verklaard.