Accountant coffeeshop krijgt in hoger beroep alsnog waarschuwing

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft in hoger beroep een registeraccountant de maatregel van waarschuwing opgelegd, omdat hij ten onrechte twee ongebruikelijke transacties bij een coffeeshop niet had gemeld bij de ‘Financial Intelligence Unit Nederland’ (FIU-NL). Vorig jaar oordeelde de Accountantskamer dat er geen maatregel opgelegd hoefde te worden aan de RA.

Bureau Financieel Toezicht (BFT) had de volgende tuchtklacht tegen de RA ingediend:
• De accountant is ten onrechte niet overgegaan tot het melden van twee ongebruikelijke transacties bij FIU-NL bij de coffeeshop, zulks in strijd met artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT), te weten:
– het aanhouden van een kassaldo van € 504.420 per ultimo 2009 zonder onderliggende (sluitende) kasadministratie en overige administratieve bescheiden en
– het aanhouden van een kassaldo van € 499.750 per ultimo 2010 zonder onderliggende (sluitende) kasadministratie en overige administratieve bescheiden.
• De RA heeft, in strijd met NVCOS 4410 en NVCOS 240, bij het samenstellen van de jaarrekeningen van deze coffeeshop over 2009 en 2010 geen nader onderzoek uitgevoerd en/of gegevens opgevraagd met betrekking tot de ontbrekende kasadministratie.

Gegrond, geen maatregel

De Accountantskamer verklaarde het eerste klachtonderdeel gegrond en het tweede gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover het betrekking heeft op het achterwege laten van enige actie als bedoeld onder 14 van de NV COS 4410 ten aanzien van de inkopen, zoals het inwinnen van inlichtingen bij de leiding van de entiteit om de betrouwbaarheid en volledigheid van de verstrekte informatie vast te stellen, het vragen van aanvullende informatie en het eventueel teruggeven van de opdracht. De Accountantskamer heeft de RA geen maatregel opgelegd en hiertoe overwogen dat die weliswaar in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen ‘professioneel gedrag’ en ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’, maar gelet op de aard van het bedrijf van de cliënt (een coffeeshop, waar door de overheid de verkoop van softdrugs wordt gedoogd, terwijl de inkoop en bevoorrading als crimineel handelen worden beschouwd) en de zich daarin voordoende bijzondere omstandigheden, wordt dit betrokkene in dit geval niet te zwaar aangerekend. De Accountantskamer heeft er verder rekening mee gehouden dat de RA inmiddels tot het inzicht is gekomen dat het voor een accountant eigenlijk onmogelijk is zijn diensten in deze branche te verlenen, zonder daarbij op gespannen voet te geraken met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels en dat de accountant sinds 2012 niet meer voor coffeeshops werkt.

Hoger beroep

Het BFT ging tegen de uitspraak van de Accountantskamer om geen maatregel op te leggen aan de RA in beroep bij het CBb. Volgens het BFT heeft de RA namelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en moet er daarom een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd worden. Volgens het BFT zijn de door de Accountantskamer gegeven redenen om af te zien van het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel van onvoldoende gewicht en/of onbegrijpelijk. De Accountantskamer lijkt de aard van het bedrijf (coffeeshop) als een verzachtende omstandigheid te gebruiken. Dat is volgens het BFT de omgekeerde wereld, omdat van een accountant juist in een risicovolle branche mag worden verwacht dat hij extra kritisch en oplettend is.

Het CBb onderschrijft het betoog van het BFT dat van een accountant, in het geval diensten worden verleend aan een onderneming in een risicovolle branche, mag worden verwacht dat hij extra kritisch en oplettend te werk gaat. Het BFT heeft terecht aangevoerd dat er in het onderhavige geval onvoldoende redenen zijn om van het opleggen van een maatregel af te zien. Het CBb acht in het opleggen van de maatregel van schriftelijke waarschuwing dan ook passend en geboden.

• ECLI:NL:CBB:2015:363

Gerelateerde artikelen