AA berispt vanwege nalaten verscherpt cliëntenonderzoek in kader Wwft
De tuchtklacht was ingediend door Bureau Financieel Toeizcht (BFT). Het BFT had in het kader van zijn toezichthoudende taak op grond van de Wwft op 3 maart 2014 een onderzoek ingesteld bij het accountantskantoor van de AA. Door het BFT werden zeven geselecteerde dossiers inhoudelijk beoordeeld om na te gaan of de verplichtingen uit de Wwft zijn nageleefd.
Bij een van die dossiers bleek volgens de Accountantskamer dat de AA ten onrechte en dus in strijd met de Wwft de identiteit van een bestuurder/vertegenwoordiger niet heeft geverifieerd. Indien een cliënt een dochtermaatschappij is, dan dient het onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbende ex art. 3, lid 2 sub b Wwft (UBO) van de cliënt een onderzoek naar de UBO van de moedermaatschappij te bevatten. De AA heeft dat ten onrechte niet gedaan. De accountant heeft ten onrechte, gezien de omstandigheden van het geval, geen verscherpt cliëntonderzoek als bedoeld in art. 8, lid 1 Wwft ingesteld. Ook heeft de AA in strijd met de waarheid notulen van aandeelhoudersvergaderingen geantedateerd.
In het vonnis van de Accountantskamer valt onder meer het volgende te lezen over de opgelegde maatregel: “Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene heeft weliswaar in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen ‘integriteit’, ‘professioneel gedrag’ en ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals hiervoor uiteengezet en dat dient hem terdege te worden aangerekend, maar de Accountantskamer acht niet aannemelijk geworden dat bij betrokkene in ook maar een van deze gevallen boos opzet voorop heeft gezeten. Ook is van – voor betrokkene kenbare – frauduleuze transacties door of met betrokkenes cliënt of haar aandeelhoudster niet gebleken. Voorts heeft betrokkene verklaard dat hij in augustus 2015 de relatie met deze cliënt heeft beëindigd en lijkt hij tot het inzicht te zijn gekomen dat het verlenen van diensten aan een enkele internationale cliënt niet past binnen zijn eigen praktijkvoering. Alles in aanmerking nemende is de Accountantskamer van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een berisping.”